Moore-lamp

Een Moore-lamp is een vroege gasontladingslamp die in 1896 werd uitgevonden door Daniel McFarlan Moore. Het was een verbeterde versie van de standaard gloeilamp en werd ontwikkeld als een efficiëntere lichtbron met wit licht in plaats van het gele licht van toenmalige gloeilampen.


Werking van de Moore-lamp

  • De Moore-lamp is een lange gasontladingsbuis gevuld met een inert gas, zoals stikstof, koolstofdioxide of argon.
  • Wanneer een elektrische stroom door de buis wordt geleid, ioniseert het gas en begint het licht uit te zenden.
  • De kleur van het licht hangt af van het gebruikte gas:
    • Stikstof (N₂) → Roze-wit licht
    • Koolstofdioxide (CO₂) → Helder wit licht
    • Argon (Ar) → Blauwachtig licht

In tegenstelling tot latere neonbuizen, had de Moore-lamp een lage druk en een regelaar om het gasniveau in de buis constant te houden.


Voordelen van de Moore-lamp

Witter en natuurlijker licht dan vroege gloeilampen
Hogere efficiëntie dan koolstofdraadgloeilampen uit die tijd
Grote lichtdekking vanwege de lange buisvorm


Nadelen

Grote en lompe constructie – De lampen waren meterslang en moeilijk te installeren
Beperkte levensduur – Regelmatige gasbijvulling nodig
Gecompliceerde bediening – Een speciale pomp en gasvoorraad waren vereist


Waarom verdween de Moore-lamp?

Hoewel de Moore-lamp in het begin van de 20e eeuw gebruikt werd in kantoren en fabrieken, werd hij snel verdrongen door neonlampen en fluorescerende verlichting, die eenvoudiger, goedkoper en duurzamer waren.