Wet van Koschmieder

De wet van Koschmieder beschrijft het verband tussen de zichtbaarheid en de atmosferische extinctiecoëfficiënt. Deze wet stelt dat de zichtbaarheid omgekeerd evenredig is aan de extinctiecoëfficiënt van de lucht. Met andere woorden, naarmate de hoeveelheid deeltjes en moleculen in de atmosfeer toeneemt die licht verstrooien en absorberen, neemt de zichtbaarheid af. 

De wet is gebaseerd op de relatie:

V=3βV = \frac{3}{\beta}

waarbij VV de zichtbaarheid is en β\beta de atmosferische extinctiecoëfficiënt. Deze formule impliceert dat een hogere extinctiecoëfficiënt, wat duidt op meer deeltjes in de lucht, resulteert in een kortere zichtafstand.

Hoewel de wet van Koschmieder al bijna een eeuw wordt gebruikt, is de toepasbaarheid ervan beperkt tot specifieke omstandigheden. Recente studies hebben aangetoond dat het model vooral geschikt is voor situaties waarin objecten op grote afstand (enkele tientallen kilometers) worden waargenomen. Bij kortere afstanden, bijvoorbeeld enkele honderden meters, en bij objecten die een grotere hoek innemen in het gezichtsveld, is het model minder nauwkeurig. Bovendien maakt de wet geen onderscheid tussen het detecteren van een object en het duidelijk identificeren ervan; het model is voornamelijk van toepassing op het laatste. 

In de praktijk wordt de wet van Koschmieder vaak gebruikt om de meteorologische zichtbaarheid te schatten op basis van metingen van de atmosferische extinctiecoëfficiënt. Het is echter belangrijk om de beperkingen van het model in overweging te nemen, vooral onder variërende atmosferische omstandigheden en bij verschillende waarnemingsafstanden.